Dr. Geert Vandendriessche, Orthopedie en Traumatologie

Informatie voor patiënten

Diepe veneuze trombose (DVT)

Een diepe veneuze trombose (DVT) is een niet zeldzame aandoening met mogelijks ernstige gevolgen. Als er één aandoening is waarvoor het spreekwoord “voorkomen is beter dan genezen” geldt dan is het wel deze.

Naar schatting zijn er jaarlijks 100.000 nieuwe patiënten met een diepe veneuze trombose in België.

Prothesechirurgie, vooral in de onderste ledematen, wordt meer en meer verricht; in de meeste gevallen heeft deze een zeer goed resultaat met aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van leven. Geen enkele operatie is evenwel zonder risico. Eén van de risico’s bij een dergelijke orthopedische ingreep t.h.v. de onderste ledematen is precies het ontstaan van een DVT. Maar ook in andere omstandigheden en bij andere ingrepen is een DVT mogelijk.

Wat is een trombose?

Een trombose is de vorming van een ongewenste bloedklonter (trombus) in een ader; dit gaat gepaard met een ontsteking zodat men soms ook van een tromboflebitis spreekt.

Alhoewel dit zich kan voordoen in alle aders (dus ook de oppervlakkige die men vaak net onder de huid kan zien lopen: men spreekt dan van oppervlakkige tromboflebitis of OTF) is het vooral de trombose in de diepe aders (vandaar de naam diepe veneuze trombose of DVT) die belangrijk is. De meeste trombosen ontstaan in de diepe aders van de dij (zoals vaak het geval is bij heupprothesen) en van de kuit (zoals het geval is bij knieprothesen); de laatste zijn minder gevaarlijk.

Wat kunnen de gevolgen zijn van een trombose?

In de meeste gevallen lost de klonter zich op zodat er zich geen verwikkelingen voordoen.

De gevormde bloedklonter kan evenwel ook een verstopping geven van de getroffen ader met een stoornis in de aderlijke (niet slagaderlijke doorbloeding) met zwelling van het getroffen lichaamsdeel dat onder de plaats van de verstopping ligt voor gevolg. Dit kan een blijvende zwelling veroorzaken (posttrombotisch syndroom) en op termijn zelfs aanleiding geven tot een beenzweer (veneus ulcus).

De gevormde bloedklonter kan echter ook loskomen van de wand van de ader en zo vrij circuleren in de bloedbaan en dit kan leiden (afhankelijk van de grootte) tot een verstopping van de grote longvaten: dit wordt een longembool genoemd en dit is een ernstige verwikkeling.

Hoe ontstaat een trombose?

Doorgaans treedt de vorming van een klonter op wanneer één of een combinatie van volgende factoren aanwezig is: een verminderde doorstroming in de aders, een beschadiging van de aderwand en/of een stoornis in de stolbaarheid van het bloed.

De hoofdoorzaak is meestal een periode van bedlegerigheid of onbeweeglijkheid (zoals bij een beengips of een lange reis met het vliegtuig) waardoor een verminderde circulatie in de aderen ontstaat.

Het risico verhoogt onder andere ook aanzienlijk na een operatie, bij zwaarlijvigheid, bij inname van de anticonceptiepil bij vrouwen, tijdens of onmiddellijk na de zwangerschap, bij aanwezigheid van spataderen, bij hogere leeftijd (boven de 60 jaar), bij roken en uiteraard ook bij een voorgeschiedenis van een diepe veneuze trombose of longembool.

Alhoewel de kans toeneemt met de leeftijd kunnen ook jonge mensen getroffen worden.

Er dient gezegd dat bij een regionale anesthesie er over het algemeen een kleiner risico is dan bij een algemene verdoving.

Al deze factoren laten toe voor elke persoon een risicoprofiel in verband met het ontstaan van een trombose op te stellen; hierbij is ook het soort ingreep belangrijk.
Volgende orthopedische operaties hebben een hoger risico: heupprothesen, kniechirurgie, breuken van het onderbeen, van het dijbeen, de heup en het bekken. Een matig risico is er bij arthroscopische heelkunde en een kleiner risico bij het verwijderen van osteosythesemateriaal (d.w.z. materiaal dat gebruikt wordt bij de fixatie van breuken), ingrepen met een duur minder dan 30 minuten, ingrepen op het bovenste lidmaat en ingrepen t.h.v. de voorvoet.

De bepaling van de risicofactoren en, op basis daarvan, de identificatie van risicopatiënten laat een economisch verantwoord preventiebeleid toe.

Hoe wordt de aanwezigheid van een trombose vastgesteld?

Een diepe veneuze trombose is heel vaak niet onmiddellijk zichtbaar. Soms wordt de diagnose pas gesteld als het kwaad reeds is geschied: vandaar dat het voorkomen van het ontstaan van een trombose zo belangrijk is.

Verwittig in elk geval steeds je arts bij zwelling, pijn of zwellingsgevoel in het geopereerde been of in been dat ingegipst is en bij pijn in de borstkas. Deze verschijnselen zijn vaak onduidelijk en kunnen ook op andere aandoeningen wijzen, doch het ontstaan van een diepe veneuze is te belangrijk: verwittig dus steeds je arts!

De diagnose wordt bevestigd door aanvullende onderzoeken (zoals een duplex scan).

Hoe kan men een trombose voorkomen?

DVT-preventie is zeer belangrijk vermits zij het risico op het ontstaan van ongewenste klonters met alle mogelijke gevolgen duidelijk vermindert.

Er zijn vele maatregelen om een trombose en bijgevolg ook de verwikkelingen ervan te voorkomen beschreven (meestal worden meerdere gecombineerd).

Tot de algemene maatregelen behoren:

  1. steunkousen (elastische drukkousen of elastische windels): het nut hiervan is (zeker alleen aangewend) niet aangetoond;
  2. vroege revalidatie met in elk geval vroeg starten van bewegingsoefeningen ter stimulatie van de bloedsomloop (kinesitherapie maar ook oefeningen door uzelf uit te voeren) is bijzonder belangrijk;
  3. toestellen met intermittente compressie (intermittent pneumatic compression (IPC): deze blijken vooral nuttig te zijn bij het voorkomen van klonters in de kuitvenen.

Wat betreft het voorkomen door middel van geneesmiddelen is het eerste keuzeproduct nog steeds heparine met een laag moleculair gewicht (LMWH): dit product is zeer effectief bij het voorkomen van het ontstaan van klonters met weinig risico op een stoornis van de normale stolling (wat uiteraard bij een chirurgische ingreep belangrijk is); de doeltreffendheid is vooral groot bij heupprothesen en iets minder bij knieprothesen; het is een product dat dient ingespoten te worden; er bestaan verschillende spuiten met een verschillende hoeveelheid: dit laat toe de toegediende hoeveelheid aan te passen aan het gewicht en het risico. U kunt zich dit product gemakkelijk zelf toedienen.

Welke oefeningen kan ik zelf doen om de vorming van een DVT te voorkomen?

Hieronder worden enkele algemene oefeningen (zogenaamde circulatie-oefeningen) beschreven die je zelf kunt doen; deze oefeningen zijn uiteraard ook afhankelijk van het soort ingreep dat werd verricht; de behandelende kinesitherapeut zal u hieromtrent uitleg geven.

In ruglig de voeten naar u en van u weg bewegen: die heeft een uitrekking van de kuitspieren en bevordert de aderlijke bloedsomloop door stimulatie van de kuitspierpompen.


Dezelfde oefening als hierboven doch op de rand van het bed.


In ruglig fietsbewegingen maken.

In ruglig de knieën plooien waarbij de voetzool over het bed glijdt en vervolgens terug strekken.

Hoe dien ik mijzelf een spuit ter preventie van DVT toe?

Zo je de eerste spuit kreeg van een verpleegkundige kan deze aan u, uw partner of een familielid zeker uitleggen hoe het moet zodat u zelf of iemand anders het bij u kan doen. Hieronder volgt een korte beschrijving van hoe het moet .

Hoe de spuit voorbereid wordt is afhankelijk van het merk: gelieve dan ook dienaangaande eerst de bijhorende bijsluiter te raadplegen.

De inspuiting zelf gebeurt onderhuids bij voorkeur in de buikwand op voldoende afstand van de navel en van een eventuele wonde (1).

Ontsmet eerst de huid. Vorm vervolgens een huidplooi tussen duim en wijsvinger (2).

Breng de naald in haar volledige lengte verticaal (loodrecht in deze huidplooi (3 en 4)). Spuit langzaam de oplossing in. Na verwijderen van de naald laat u de huidplooi los. Druk even na op de injectieplaats.

Een kleine blauwe plek die zich later op deze plaats voordoet heeft geen betekenis (5).